Ze praatten. Twintig minuten. Toen een uur. Elena vergat haar vergadering. Vergat de paraplu die water in haar nek druppelde. Jonah vroeg niet om geld. Hij vroeg naar Liam, naar haar gezelschap, hoe vaak ze sliep – en plaagde haar zachtjes om het antwoord te krijgen.
Hij was aardig. Intelligent. Gewond. En totaal anders dan alle mannen die ze ooit had ontmoet.
Dagen werden weken.
Elena bracht koffie. Toen soep. Toen een sjaal.
Liam tekende Jona en zei tegen zijn moeder: « Hij is net een echte engel, mam. Maar dan wel verdrietig. »
Op de achtste dag stelde Elena een vraag die ze niet had verwacht:
« Wat… wat zou er nodig zijn om opnieuw te leven? Om een tweede kans te krijgen? »
Jonah keek weg. « Iemand moet geloven dat ik nog steeds belangrijk ben. Dat ik niet zomaar een geest ben. Mensen komen wel weer. »
Toen keek hij op en keek haar recht in de ogen.
« En ik wou dat deze persoon echt was. Heb geen medelijden met mij. Kies mij. »