Het was donderdagochtend en Emiliano Arriaga was eerder wakker dan normaal.
Hij had niet veel geslapen, niet vanwege slapeloosheid of stress, maar omdat hij dagenlang over iets had zitten piekeren dat hij maar niet uit zijn hoofd kon krijgen. Dat iets had een voor- en achternaam: Julia Méndez. Niet omdat hij verliefd op haar was, of in ieder geval nog niet, maar omdat hij details begon op te merken die eerder onopgemerkt waren gebleven. Julia was zijn dienstmeisje. Ze werkte al meer dan vijf jaar in zijn landhuis.
Ze was nooit te laat, klaagde nooit en had altijd een glimlach op haar gezicht, ook al had ze donkere kringen onder haar ogen en een kromme rug van vermoeidheid.
Emiliano had zich nooit met haar privéleven bemoeid. Hij was respectvol, ja, maar hij was ook een drukbezet man, eigenaar van verschillende bedrijven, gewend dat alles om hem draaide en met een agenda vol vergaderingen, reizen en evenementen waar hij zich soms niet eens meer aan herinnerde.
Maar iets aan Julia had de laatste tijd zijn aandacht getrokken. Het was niet zomaar één ding; het was een opeenstapeling van momenten.
De keer dat ze flauwviel tijdens het tuinieren, de keer dat haar blik vervaagde als ze aan het telefoneren was en ze dacht dat niemand luisterde, of de keer dat ze in stille tranen uitbarstte tijdens het afwassen, niet wetende dat hij haar vanaf het terras had gezien.
Die donderdag annuleerde Emiliano een belangrijke vergadering en vroeg of zijn auto klaar kon staan. Hij wilde haar geen cheque of bankoverschrijving sturen. Deze keer wilde hij haar zien. Hij had besloten om zonder waarschuwing naar haar huis te gaan. Hij vertelde zijn assistent dat hij die ochtend vrij zou nemen en vertrok alleen, zonder begeleiders, zonder chauffeur en zonder iemand anders te waarschuwen.
Het was niet makkelijk om bij Julia te komen.
Ze sprak nooit over haar privéleven en had zelfs geen exact adres opgegeven. Emiliano wist de buurt te lokaliseren met behulp van een aanwijzing op een oud contactblad. Het was een eenvoudige buurt, met smalle straatjes, huizen met muren die door de tijd en de zon waren aangetast, en een heel andere sfeer dan hij kende. Toen hij eindelijk aankwam, stapte hij een beetje nerveus uit de auto. Hij wist niet of hij wel goed deed.
Het was donderdagochtend. Emiliano Arriaga, een gerenommeerd zakenman, was eerder opgestaan dan normaal.
De zon begon pas door de grote ramen van zijn kamer naar binnen te schijnen, maar zijn geest was al uren wakker.
Hij had weinig geslapen, niet omdat hij slapeloosheid had, maar omdat er iets was dat hem dwarszat.
Iets met een voor- en achternaam: Julia Méndez.
Julia was zijn dienstmeisje.
Ze werkte al meer dan vijf jaar in zijn landhuis.
Altijd punctueel, altijd discreet, altijd glimlachend, zelfs als haar ogen vermoeid leken van het zwijgen.
Emiliano was nooit geïnteresseerd geweest in het privéleven van zijn medewerkers.
Hij was een druk, praktisch ingesteld man, die resultaten belangrijk vond en niet emoties.
Maar de laatste weken was er iets veranderd.
Hij begon dingen op te merken.
Klein, bijna onzichtbaar.
De dag dat Julia flauwviel in de tuin onder de zon.
Het lichte trillen van haar handen toen ze een dienblad vasthield.
De mysterieuze telefoontjes die ze kreeg, bezorgden haar tranen in de ogen, hoewel ze altijd zei dat het ‘gewoon het stof’ was.
Die ochtend annuleerde Emiliano zijn belangrijkste vergadering.
Hij zei tegen zijn assistent dat hij niet op hem moest wachten.
Hij pakte de sleutels van zijn vrachtwagen en besloot onaangekondigd naar Julia’s huis te rijden.
Hij wist niet precies waarom hij het deed.
Hij had gewoon het gevoel dat hij het moest doen.
Het was niet gemakkelijk om haar adres te vinden.
Julia sprak nooit over zichzelf, haar familie of haar verleden.
Maar tussen de oude personeelsdocumenten vond Emiliano een vaag, handgeschreven adres.
Hij volgde het pad naar een arme wijk aan de rand van de stad.
De straten waren smal, de muren bladderden af, kinderen speelden op blote voeten in de plassen en er werd gelachen.
Niets zoals de plekken waar Emiliano gewend was.
Hij parkeerde voor een klein crèmekleurig huis, met een tuin vol verwelkte bloemen en een roestige fiets tegen de muur.
Hij klopte op de deur.
Stilte.
Hij klopte opnieuw.
Hij hoorde langzame, schuifelende voetstappen.
De deur ging een paar centimeter open.
“Meneer Arriaga?” zei Julia verrast, haar stem trilde.
« Sorry dat ik onverwachts langskwam, » antwoordde hij. « Ik wilde gewoon even met je praten. »
