Gisteren regende het harder dan in weken.
Terwijl ik van mijn werk in Quezon City naar huis reed, zag ik mijn ex-vrouw onder een kleine luifel bij een bushalte staan, doorweekt van de stortbui. Haar handen waren stevig om een vale tas geklemd, haar tengere lichaam bibberde van de kou.
Er kromp iets in me. Vijf jaar waren verstreken sinds onze scheiding, maar haar weerzien wekte een stille pijn die ik niet kon negeren. Zonder na te denken stopte ik de auto, draaide het raampje open en riep zachtjes:
« Althea! Stap in! Ik breng je naar huis. »
Ze draaide zich om, eerst geschrokken, maar toen glimlachte ze flauwtjes en knikte.
We kenden elkaar al sinds de middelbare school in Batangas. Na ons afstuderen stuurde het leven ons elk een andere kant op en ging ik naar Manilla om te studeren, en zij studeerde in Cebu. Jarenlang wisselden we slechts af en toe een berichtje uit.
Maar het lot bracht ons na onze studie weer bij elkaar, toen we toevallig in hetzelfde gebouw werkten.
We kwamen elkaar tegen in de lift, in de cafetaria, en beetje bij beetje groeide wat ooit vriendschap was, uit tot iets diepers.
Twee jaar later trouwden we.
Iedereen vond dat we perfect bij elkaar pasten: ik, een rustige ingenieur; zij, een zachtaardige, toegewijde lerares.
De eerste jaren van ons huwelijk waren vredig en vol gelach. Maar naarmate de tijd verstreek, werd het gelach minder. Drie jaar gingen voorbij zonder kinderen.
Mijn familie begon te fluisteren. Mijn moeder, hoewel aardig, drong er uiteindelijk op aan dat we naar de dokter moesten. De uitslag veranderde alles en Althea was infer:tile.
Ik zei haar dat het niet uitmaakte, dat ik nog steeds evenveel van haar hield. Mijn moeder raadde zelfs adoptie aan. Maar Althea kon zichzelf niet vergeven. Ze vond dat ze me in de steek had gelaten, dat ze niet de vrouw was waar mijn familie op hoopte.
Toen ik op een avond thuiskwam, lagen er scheidingspapieren op tafel.