« Het spijt me, » zei ze zachtjes. « Je verdient een compleet gezin. Laat me gaan. »
Ik smeekte haar om het niet te doen, maar haar ogen stonden afwezig en berustend.
Uiteindelijk ging ze weg en liet zowel onze dromen als mijn hart achter.
Jaren verstreken. Ik stortte me op mijn werk en bouwde een stabiel leven op in Manilla. Mensen zeiden dat ik succesvol was, maar ze zagen de leegte die me elke avond naar huis volgde niet.

Toen ik haar gisteren in de regen zag, besefte ik dat de pijn nooit was verdwenen.
Toen we bij haar halte aankwamen, fluisterde ze: « Ik woon hier. »
Het gebouw was oud, met gebarsten muren, roestige trapleuningen en kapotte ramen, gerepareerd met karton. Mijn borstkas kromp ineen.
Ik volgde haar naar binnen om aan de regen te ontsnappen. Haar kleine appartement was schemerig, de lucht was vochtig. Maar wat me tegenhield, was de foto boven het bed – onze trouwfoto.
Het was vergeeld door de tijd, maar toch zorgvuldig ingelijst, alsof het nog steeds alles betekende.
“Waarom heb je dat nog steeds?” vroeg ik zachtjes.
Ze glimlachte flauwtjes. « Het is niet dat ik nog hoop… ik kan het gewoon niet weggooien. »
Later, terwijl ik door de regen naar huis reed, echoden haar woorden in mijn hoofd. Die nacht kon ik niet slapen. Ik bleef haar kleine, eenzame kamer voor me zien, en de foto die maar niet wilde vervagen.
Voor ik het wist, was ik weer terug bij haar gebouw. Ik stond aarzelend voor haar deur, toen ging die open.